Opgravingen in Egmond
De abdij van Egmond in historisch-archeologisch perspectief
E.H.P. Cordfunke
Uitgeverij De Walburg Pers, 1984
De abdij van Egmond was het oudste, en lange tijd het enige, geestelijke en culturele centrum van het graafschap Holland.
De abdij werd ca. 950 door graaf Dirk II gesticht op de plaats, waar diens vader een houten klooster had laten bouwen.
In het klooster werd een lange traditie voortgezet van verering van Adelbert die, in het voetspoor van de missionaris
Wilibrord, in deze streek het geloof verkondigde en er ca. 740 werd begraven.
In de 12de eeuw werden abdijkerk en kloostergebouwen geheel vernieuwd. Ook in de daarop volgende eeuwen werd er gebouwd
en verbouwd, waardoor de abdijgebouwen steeds weer aan de eisen van de tijd werden aangepast.
In 1573 kwam het einde van deze voorname vestiging: vlak voor het beleg van Alkmaar staken de Geuzen de gebouwen in brand;
de ruïnes werden vervolgens afgebroken en alleen de torens bleven nog enkele eeuwen staan totdat deze in 1800 werden
gesloopt. Opgravingen op het vroegere abdijterrein werden in de jaren 1938-1948 gedaan door het BAI te Groningen onder
leiding van prof.dr. A.E. van Giffen. In dit boek worden de resultaten van deze opgravingen uitgewerkt en in historisch
perspectief geplaatst.
Aan de hand van de grondsporen was het mogelijk de plattegrond van de beide abdijkerken te reconstrueren.
De eerste abdijkerk bleek aanmerkelijk kleiner te zijn dan de 12e eeuwse romaanse kerk. Tussen 950 en ca. 1150 was
deze kerk de grafkerk van de leden van de Hollandse grafelijke familie. Aan de hand van teruggevonden bijzettingen,
onder meer van graaf Floris I, en van de begrafenisaantekeningen, kon de ligging van de overige grafelijke bijzettingen
worden gereconstrueerd.
Uit de grondsporen volgde dat er onmiddellijk voorafgaande aan de eerste stenen kerk nog een houten gebouw had gestaan.
Dit gebouw, dat voor het houten klooster wordt gehouden, was door een wand in twee ruimten gescheiden, waarvan er een als
kapel dienst deed. De plattegrond van dit gebouw werd eveneens gereconstrueerd, waarmee de drie fasen van de bouwgeschiedenis
van de abdij konden worden vastgesteld en in tekening gebracht.
Onder de karolingidsche laag bevond zich nog een bewoningslaag uit de Romeinse tijd, zoals bleek uit de nederzettingssporen
in de vorm van greppels, waterputten en paalgaten. Fragmenten van huizen en schuren toonden aan dat hier in de Romeinse
tijd boerderijen aan de rand van een nederzetting hadden gestaan.
Ook elders op het abdijterrein werden archeologische waarnemingen gedaan, waardoor - mede aan de hand van historische gegevens -
een reconstructie van de ligging van de abdijgebouwen en Buurkerk kon worden verkregen.
(Bovenstaande tekst komt van de binnenflap van het boek)